Op een dag lag er onder een appelboom een haas te slapen. Plotseling schrok hij wakker van een hard geluid. Hij dacht dat dit het einde van de wereld betekende en begon te rennen. Toen de andere hazen hem zo zagen rennen, vroegen ze: ‘Waarom loop je toch zo hard?’ En hij zei: ‘Omdat de wereld vergaat.’ Toen ze dit hoorden, volgden ze de haas allemaal in zijn vlucht.
De herten zagen de hazen rennen en vroegen: ‘Waarom lopen jullie toch zo hard?’ En de hazen zeiden: ‘Omdat de wereld vergaat.’ En de herten werden zo bang dat ze zich bij de vluchtende hazen aansloten.
En zo werd de vluchtende groep dieren steeds groter, totdat alle dieren op de vlucht waren. Dit zou tot een zekere ondergang hebben geleid als niet…
Als niet bij de uitgang van het bos een oude, wijze vrouw had gestaan. Ze zag de dieren in grote angst voorbij rennen en vroeg aan de laatste dieren waarom zij vluchtten. De dieren zeiden; ‘We vluchten omdat de wereld vergaat.’ ‘Dat kan niet waar zijn’, zei de oude vrouw, ‘want de wereld is nog niet ten einde. Ik moet dus uitzoeken waarom jullie dit denken.’
Ze ondervroeg toen de ene groep dieren na de andere groep en kwam zo uit bij de herten en ten slotte bij de hazen. Toen de hazen haar vertelden dat ze zo renden omdat het einde van de wereld nabij was, vroeg ze welke haas hen dat verteld had. Ze wezen haar de haas aan. De wijze vrouw vroeg toen aan de haas: ‘Waar was je en wat gebeurde er toen je dacht dat de wereld zou vergaan?’ De haas antwoordde: ‘Ik lag onder de appelboom te slapen en hoorde een hard geluid.’ De vrouw zei: ‘Misschien hoorde je een appel op de grond vallen, schrok je wakker en dacht dat de wereld verging. Laten we naar de appelboom gaan om te zien of dat zo is.’
De haas en de wijze vrouw gingen terug naar de appelboom en zagen dat er inderdaad een appel was gevallen, vlakbij de plaats waar de haas had liggen slapen. En zo werden de dieren van de ondergang gered.