Als ik stil word en neerdaal
traag zoekend neerdaal naar
de ruimte die wacht in mijzelf
waarvan ik vermoed daar
moet ik zijn, en de stilte voel
naderen, de duisternis binnenga
die mij niet belaagt maar toch
onzeker maakt, want wie zal ik
vinden, wat wacht mij op,
de eenzaamheid soms?
Als ik dan het vuur zie dat in
de duisternis opgloeit
het branden heken van mijn
al zo oud verlangen
ja, dan beweegt zich in mij
als een zaad dat ontkiemt in de
zwijgende akker
stil, ongezien, niet te stuiten
ontplooit zich in mij
de kennis van mijn ziel
en word ik wie ik ben
in de grond van mijn grond.
Dit is wat de stilte mij brengt
het raken aan de essentie
het pure geluid van de schepping
een zingen in het heelal
de donkere toon van de aarde
het bloesemen van de Heilige.
En het minnende zijn van de Zijnde
vervult mijn aandachtige wezen.